“Ik ga elke dag wandelen.”
“Ik ook, spreken we af?”
“Wanneer kan je aan de molen zijn? “
“Binnen een dik kwartier.”
“Ik kom!”
Net als in een sprookje wonen we elk aan een kant van het bos. De molen is het dichtste punt dat onze routes snijdt. Ik vertrek thuis, loop enthousiast de heuvel in het bos af, steek de straat over, trek door de velden en we zien elkaar. Terwijl ik de heuvel in het bos afloop, geloof me de ondergrond is niet stevig en het risico op vallen is groot, voel ik mij tien jaar. Ik haast mij om op tijd te zijn want een kwartiertje is wel heel nipt gerekend.
Mijn vriendinnetje ken ik al 57 jaar, van toen we in de eerste kleuterklas zaten. De hechte vriendschap ontstond rond ons tiende en toen al zei de zuster op school dat wij met een rekkertje aan elkaar hingen. Dat rekkertje is gebleven. Ook al hebben onze schoolkeuzes ons uit elkaar getrokken, wij vonden elkaar terug. We maakten de geboortes van elkaars kinderen mee en dan die van de kleinkinderen. We wisselden ervaringen uit over relaties en werksituaties, de zorg voor de ouders en de waarden en normen waarmee we in het leven staan. Dat rekkertje blijft er en is soms een magisch kanaal. Soms zien of horen we elkaar maanden, misschien een heel jaar niet. En dan, plots op een moment dat het iets minder goed gaat, is daar dat telefoontje of dat berichtje, juist gepast op het juiste moment. Het voelt speciaal, het is speciaal.
Dat bijna bovennatuurlijk, magische gevoel van synchroniciteit krijg ik terug in het bos waar de tijd lijkt stil te staan. In tegenstelling tot onze wegen en onze huizen, ziet dit bos er precies hetzelfde uit als honderd jaar geleden. En ik sta mezelf toe om over tijd en ruimte heen te mijmeren. Misschien waren wij heel lang geleden, in een vorig leven, ook vriendinnetjes die elkaar opzochten aan de andere kant van het bos. Het voelt alsof ik deze weg al heel veel keren nam om bij iemand te gaan die ik heel graag heb.
We wandelen en vertellen op social distance. Haar hond nodigt veel mensen uit tot een klapke tussendoor. Zij moest nog boodschappen doen maar ik stap mee tot aan haar huis, ik doe een omweg om wat langer te kunnen praten. Net zoals ik dat deed 50 jaar geleden. Ik maakte een ommetoer om naar huis te rijden, omdat we nog zoveel te vertellen hadden, al waren we al een hele dag samen. We hadden ons vast praatplaatsje, voor de deur van haar oma. Tot haar mama naar de school belde om te zeggen dat ze om vijf uur nog niet thuis was. We kregen onder onze voeten, haalden onze schouders op en zochten andere oplossingen om elkaar meer te zien. We geraakten niet uitgepraat en dat zijn we nog altijd niet.
Als ik langs een andere weg door het bos naar huis stap, voelt het terug alsof de tijd bleef stil staan, in het bos en in mijn hoofd. Thuis kijk ik even in de spiegel om terug in de realiteit te kunnen stappen. Die spiegel verklapt mij mijn leeftijd. Ik ben geen tien meer maar bijna 60. Wandelen door de bossen doet wat met een mens.
