“Wat is er mis met ons onderwijs?” De kop in De Morgen trekt niet alleen mijn aandacht maar boort als een gloeiende getande pijl door mijn hart. Deze week werden de resultaten van de TIMSS-onderzoeken 2019 voor wiskunde en wetenschappen bekend gemaakt. En deze resultaten zitten in vergelijking met de vorige van 2015 weeral eens in een dalende lijn. Stof genoeg om heel veel onderwijsmensen, journalisten, wetenschappers en belanghebbenden aan het schrijven te zetten.
En ik ga dat ook doen, niet vanuit de organisatie waar ik voor werk maar vanuit mijn ervaring en mijn groot hart voor kinderen die het verdienen om ten volle tot ontwikkeling te mogen en kunnen komen. Onderwijs is belangrijk want nieuwe dingen leren maakt gelukkig, geeft zelfvertrouwen en uiteindelijk dient het de hele maatschappij. Onderwijs geeft mensen kansen.
Wat er, volgens mij, mis is met ons onderwijs? Ik ga kort door de bocht. Ten eerste is leren een vies woord geworden en ten tweede staan de lerende en zijn ontwikkeling onvoldoende centraal in het leerproces.
Deze persoonlijke conclusie is het gevolg van twee triggers die ik de voorbije weken kreeg en die mij aanzetten tot reflectie, herkenning en erkenning. De eerste trigger was de uitspraak van een kleuterleidster die dacht dat het woord “leren” uit den boze was. Ze zei dit niet uit haar persoonlijke ervaring maar omdat ze het zo ingelepeld kreeg. De tweede trigger is het boek “De natuurwetten van het kind” dat ik momenteel verslind. Het boek is het relaas van twee jaar onderzoekswerk in het veld bij wat wij kansarme leerlingen noemen in Frankrijk. Door de juiste omgeving, de juiste materialen, taalgebruik, instructies, … in te zetten, schoten de resultaten van de leerlingen/kleuters pijlsnel omhoog.

En nu, terwijl ik dit schrijf, word ik emotioneel en kwaad. Het boek doet mij sterk denken aan de bijsturingen in mijn eigen klas die ik deed om mijn eindwerk in de opleiding Remedial Teacher te stofferen. Dat is bijna 30 jaar geleden. Ik had niet de vrijheid die de schrijfster van het boek had, onze Vlaamse regelgeving legde/legt daarvoor te veel aan banden. Mijn eindwerk ging over de rol van het geheugen en het metacognitief bewustzijn in het leerproces. Nu, terwijl ik het boek met recente wetenschappelijke onderbouwing lees, weet ik met zekerheid dat mijn eindwerk ging over de kern van onderwijs. Dat is het leerproces van het kind en de voeding die leerkrachten aan dat proces geven.
Er was altijd al iets mis met onderwijs, anders waren mensen als Steiner, Freinet, Maria Montessori, Helen Parkhurst (Daltonscholen) of Neill (Summerhill) en zoveel anderen niet op zoek gegaan naar veranderingen en verbeteringen in onderwijs. Zij ontwikkelden “alternatieve” onderwijssystemen, vaak bij kinderen die faalden of niet aan hun trekken kwamen.
Wat er deze keer mis is? We creëren potten onder de vorm van voorschriften, regels en verwachtingen waar leerkrachten en leerlingen nog weinig voeling mee hebben en we blijven er rond draaien. De mensen die ik opsom zijn, op Steiner en Montessori na, zijn leraar geweest. Ze gingen vanuit hun praktijk op zoek naar methodieken die werkten, door te doen, te lukken, te mislukken, bij te sturen, te observeren, te praten met en te luisteren naar leerlingen. Het kind stond centraal.
Ze hadden meer vrijheid dan onze leraren nu. Ze moesten geen honderden opgelegde doelen nastreven of ze waren niet verplicht van hun directie om slaafs een handboek te volgen omdat ze anders niet zouden voldoen aan de verwachtingen van de eindtermen en het hogere onderwijsveld. Dit zijn veel goeie bedoelingen die uiteindelijk valkuilen bleken. Het onderwijs werd bovendien de voorbije jaren sterk gebruikt om maatschappelijke problemen te voorkomen en op te lossen. Ik hield mijn hart vast voor eender wat in de actualiteit kwam want één van de volgende dagen zou ik zeker in de krant of een duidingsprogramma lezen of horen dat “het onderwijs” daar wel preventief mee aan de slag moest. Ik denk aan lovenswaardige initiatieven als omgaan met het milieu, ijveren voor een sociale en diverse samenleving, een dikke merci aan de zorgverleners tijdens CORONA, … Allemaal zorgzame en mooie initiatieven maar jammer genoeg houden ze leerlingen af van de essentie van onderwijs; het eigen leerproces op gang trekken binnen de tijd die ze daartoe krijgen.
En dat leerproces begint bij hen zelf, in hun ervaring, in hun geheugen, in alle zintuigen, in de emoties (faalangst is dodelijk voor een lerend kind) en in de manier waarop leerlingen tot leren komen. Samen-lerende kinderen zijn het mooiste wat kan bestaan, de beste garantie op een vredevolle en constructieve toekomst. Zij helpen elkaar, leren van elkaar, ondersteunen elkaar, discrimineren of pesten niet want het leren van de ander is belangrijk voor hun eigen ontwikkeling.
Toen ik in 1991, 30 jaar geleden, op zoek ging naar een onderwerp voor mijn thesis in de opleiding Remedial Teacher zag ik een onderwerp op de lijst dat mij aansprak en waar ik weinig over wist: “De rol van het geheugen bij spelling”. Zelfs al kon ik daar wel wat bij bedenken vanuit mijn ervaring, ik had niet genoeg theoretische basis om mijn vaststellingen te onderbouwen. Ik ging te rade in de universiteiten, bij pedagogen maar kwam van een kale reis thuis. Tot ik literatuur vond over de werking van de hersenen bij mensen met dementie. Ik probeerde van daaruit de werking van de hersenen te begrijpen en deed experimenten in mijn eigen klasje om te achterhalen of en hoe ik het leren van mijn leerlingen kon stimuleren. Al gauw kwam ik bij de Russische leerpsychologen die het niet hadden over de werking van de hersenen maar over het leerproces zelf en hoe leerlingen via het metacognitief bewustzijn het eigen leerproces konden sturen. Ik combineerde de twee in mijn eindwerk en mijn klaspraktijk. Wist ik toen veel dat het echte wetenschappelijk onderzoek naar de hersenen pas meer dan 5 jaar later op gang zou komen en dat het in 2020 nog steeds geen prioriteit is in het regulier onderwijs.
Ik had een fantastische tijd want elke stap vooruit van mijn leerlingen was een succes voor mij, voor hen, een bevestiging van de theorie en goed voor de sfeer in de klas.
Op het jurymoment van mijn thesis kreeg ik slechts één vraag van de 10 juryleden. Nadat ik bijna een half uur uitleg had gegeven over mijn onderzoek vroeg één man: “Vind jij dat op alle dictees die een kind maakt punten moeten staan?” Een ronduit dwaze vraag want slechts sporadisch had ik het in mijn werk over het inslijpen van de leerstof door hersenkernen met elkaar bewust te verbinden. Dat proces gebeurde op een heel natuurlijke manier mits het inzetten van veel zintuigen en niet door meerdere keren een woord te schrijven of hetzelfde dictee te maken. Ik denk dat ik met een simpele “Ja” en een zwaar ontgoochelde blik geantwoord heb. Ik was er kapot van. Ik voelde mij totaal gefaald en sliep er weken niet van. Ik kreeg 14 op 20 maar gooide dat papier onmiddellijk weg want ik mijn beleving kreeg ik die punten voor netheid en niet voor inhoud. Ze hadden het gewoon niet gesnapt, het lag te ver uit hun comfortzone. Ik was er niet in geslaagd om de jury aan het denken te zetten en mijn promotor deed niets op dat moment. Waarschijnlijk was dat een regel. Hoe jammer. Ik leerde er mee leven.
Kort nadien kreeg ik de kans om een aantal inzichten uit mijn werk te verwerken in een wiskundemethode. Inspelen op de natuurlijke werking van de hersenen staat voor de leraren gelijk aan een shift maken in het eigen onderwijsproces. Het vraagt veel van hen om nieuwe paden te bewandelen en het leren deels uit handen te geven, terug te geven aan de leerlingen, om constant met hen in overleg te gaan en hen feedback te geven. Deze wiskundemethode werd geen bestseller omdat er een nieuwe theoretische achtergrond in zat. En die werd niet gesteund vanuit beleidsmakers in onderwijs. Als de 9 slimme mannen en 1 vrouw in de jury mijn theorie niet als relevant en betrouwbaar beschouwden, hoe zouden de leerkrachten in Vlaanderen die op zoek waren naar gesneden brood dit dan begrijpen? Weer was ik ontgoocheld. En ik leerde er mee leven.
Ik was een onderwijzeres die heel graag met kinderen werkte en gelukkig was op elk moment dat een kind een stap vooruit zette. En dat wou ik verder verspreiden. Het volgend jaar nam ik deel aan het inspecteursexamen en ik zag ruimte om mijn theoretisch kader onder de aandacht van de jury te brengen. Op het mondeling examen kreeg ik de vraag wat fundamenteel leren was. Ik vertelde de jury over mijn oppervlakkig onderzoek naar de werking van de hersenen en het belang van het metacognitief bewustzijn. Ik vertelde over het enthousiasme dat mijn kinderen hadden in leren en hoe ik er steeds over waakte dat wat ze leerden ook transferabel was naar meer complexe situaties en hoe de klasdifferentiatie niet opgebouwd was in vaste niveaus maar hoe leerlingen van 7 jaar constant zelf bepaalden of ze kozen voor banend onderwijs, zelfstandig werken, of sturend onderwijs onder begeleiding van de leerkracht.
Ik zag in het vuur van mijn pleidooi twee enthousiaste juryleden, een Leuvense professor en een Antwerpse hoofdinspecteur. Dat was voldoende voor mij, ik kreeg op dat moment bevestiging voor mijn werk waar ik twee jaar lang intensief aan gewerkt had en ik was fier op mijn klasje.
Toen ik buiten kwam vertelde ik een medekandidaat wat ik verteld had en zij antwoordde “Jij bent zeker gebuisd want fundamenteel leren is gebaseerd op de theorie van ‘welbevinden en betrokkenheid’. Ik had in 1994 nog nooit over die twee begrippen gehoord maar ik wist wel dat mijn leerlingen graag naar school kwamen en heel betrokken waren op hun eigen leerproces en op dat van hun klasgenoten. Meerdere van de tien die mijn thesisvoorstelling over het geheugen en het metacognitief bewustzijn beluisterden zetelden later in de jury van het inspecteursexamen. Daar had ik even geluk dat ik wel door de juiste, enthousiaste en flexibele mensen bevraagd werd. En ik slaagde. Zelf kreeg ik nog nooit de kans om in die jury te zetelen. Wegens te extreme ideeën? Wie weet. Ik leerde er mee leven.
En wat hebben het geheugen en het metacognitief bewustzijn nu, volgens mij, te maken met het falend onderwijs?
In de bijna 27 jaar dat ik mijn klas verliet, heb ik slechts sporadisch kunnen vertellen over het kleinschalig onderzoek in mijn eigen klas voor een opleiding van 2 jaar die niet eens leidde tot een diploma. In al die tijd kon ik uit de veelheid van nieuwe voorschriften en verwachtingen voor het onderwijs afleiden dat er enigszins aandacht was voor het “echte” leren maar dat dit niet boven dreef. Verantwoording won terrein en de cijfers van de Vlaamse en internationale testen werden vaak gerelativeerd op basis van een aantal leerlingenkenmerken die doorgaans niets te maken hadden met het leerpotentieel. En via die leerlingenkenmerken; opleiding moeder, anderstaligheid, aantal boeken in huis, … werden heel veel cijfers gerelativeerd. En in een hoek van de zaal tijdens deze voorstellingen zat ik mij af te vragen of deze onderzoekers niet beseften dat de leerlingen twee keer gesjareld waren. Ze faalden in de toetsen en ze hadden nu net iets minder kans om aan een goed diploma te geraken als wipplank uit hun huidige situatie.
“Ik weet de leren een slecht woord is” zei een kleuterleidster tijdens een online gesprek. Zo ver zijn we gekomen. Het meest natuurlijke woord “leren” mogen kleuterleidsters niet meer gebruiken. Nochtans leren we ons hele leven. Het proces staat niet stil, want stoppen met leren is achteruit gaan. Tijd voor wetenschappers om te zoeken naar labels, pillen en therapieën om het geheugen bij te sturen. Natuurlijk vertelden mijn collega en ik dat leren een fantastisch woord is en het meest natuurlijke in een mensenleven. Baby’s leren eten, lopen, kruipen, praten, …
Elk moment van mijn vrije tijd lees en las ik deze week ik in het boek “De natuurwetten van het kind”. Het boek werd mij aangeraden door een directeur van een kleine kleuterschool. En het komt op het juiste moment. Ik kan er niet over zwijgen in mijn online gesprekken met collega’s, vriendinnen en familie want het legt de kern van onderwijs bloot; het kind en zijn leren. De auteur en onderzoeker ging speciaal studeren voor kleuteronderwijzeres om te zien wat mogelijk was met kleuters uit achtergestelde gezinnen. De resultaten waren verrassend goed. Ze organiseert haar onderwijs vanuit de werking van de hersenen en houdt rekening met metacognitieve vaardigheden.
Ik voel mij dus enorm gefrustreerd dat ik niet meer haalde uit mijn onderzoek maar blijkbaar was de tijd nog niet rijp. Intussen bestaat er wel wetenschappelijk onderzoek die mijn bevindingen onderbouwen. Maar waarom zijn deze niet geïntegreerd in ons onderwijs en kan je wel allerlei geheugenoefeningen vinden op het internet? Jammer genoeg zijn deze betalend en niet geïntegreerd in het dagdagelijkse leerproces.
Door de enthousiaste manier waarop ik over het boek vertel, kreeg ik al meerdere keren de vraag of ik het onderwijs niet ga missen als ik binnen enkele maanden de onderwijsinspectie verlaat. Mijn antwoord is genuanceerd en heel persoonlijk. We zien wel. Ik heb voldoende uitdagingen en ik stop niet met werken. Ik hoop vooral dat ik mijn ontgoocheling kan achterlaten en dat mijn kleinkinderen veel uitdaging en leerplezier mogen ervaren in hun schoolcarrière, in Vlaanderen en in Zwitserland. Mijn grootste ontgoocheling is collectief omdat het leerproces van veel leerlingen te weinig kansen en uitdagingen kreeg, gewoon omdat er veel boven hun hoofd beslist werd en zij te weinig actief betrokken worden bij het eigen leerproces en de effecten ervan.
Ik hoop dat de juiste instanties de juiste touwen in de juiste handen nemen of geven zodat onze kinderen krijgen wat ze verdienen. Zo lang welbevinden en betrokkenheid niet betekent dat kinderen met volle goesting experimenteren en leren en fier zijn op elke ontdekking die ze doen, heeft het weinig meerwaarde in het onderwijs.
Ik heb het artikel in De Morgen niet gelezen omdat de echte ideeën tot verandering van op de klasvloer moeten komen. Beleidsmakers mogen doelen en verwachtingen voorop stellen. De uitwerking is voor het veld, daar tiert de creativiteit welig. Ik hoop dat effectieve ideeën kansen krijgen en dat de wetenschappers dichter bij het totale onderwijsveld komen. In Frankrijk ging het boek van Céline Alvarez al 200 000 keer over de toonbank. Ook dat is hoopvol.